Het inzicht: Boeddhisme
Marleen Caers
Het Boeddhisme oefent tegenwoordig een grote aantrekkingskracht uit op het Westen. Precieze cijfers voor België zijn er niet, maar er zijn zeker duizenden aanhangers die één of andere vorm van meditatie beoefenen of die verbonden zijn met de één of andere dojo. De persoon van de Daila Lama, de geestelijke leider van het Tibetaans Boeddhisme heeft daar zeker iets mee te maken. Nochtans drukt de Daila Lama zelf zijn terughoudendheid omtrent de bekering van Westerlingen tot het Boeddhisme uit: ‘Ik sta niet gunstig tegenover het feit dat westerlingen volledig boeddhist zouden worden, want het is niet natuurlijk je af te hakken van je wortels. Het ware beter dat ze de echte schatten van hun eigen godsdienst zouden herontdekken’ zei hij jaren geleden al in een interview met Famille chrétienne. Die echte schatten van ons katholiek geloof herontdekken, in het licht van een immens aanbod van spiritualiteit, dat is precies het doel van deze programmareeks ‘Het inzicht’! Vandaag gaan we het dus hebben over het Boeddhisme.
- Ik wil kort 2 stromingen binnen het boeddhisme belichten die populair zijn bij ons: het Tibetaans boeddhisme, waarvan de Daila Lama de geestelijke leider is, en het zen boeddhisme uit Japan.
Een bekend centrum van het Tibetaans boeddhisme ligt in Wallonië, in Durbuy. Het Tibetaans boeddhisme is in de 7 de eeuw van onze tijdrekening ontstaan uit de ontmoeting tussen de Bon godsdienst en het tantrisme. Het tantrisme kan beschouwd worden als de tak van het hindoeïsme die het verst gegaan is in de zoektocht naar de beheersing van de occulte energieën, met het oog op de mystieke ervaring. Toegang tot occulte energieën krijg je door het beoefenen van yoga. Het oorspronkelijke tantrisme is beïnvloed door de Bon godsdienst. Bon is een pre-boeddhistische godsdienst uit Tibet die zich bezighoudt met het voortleven van de overledenen, voor wie een hele reeks van rituelen zijn uitgewerkt. Deze Bon godsdienst heeft aan het tantrisch boeddhisme sommige van zijn ‘magische’ praktijken doorgegeven. Het is zeker dat het Tibetaans boeddhisme niet het meest representatief is voor de leer van de historische Boeddha. Het Tibetaans boeddhisme heeft dus veel technieken van het hindoeïsme weer opgenomen, zoals het herhalen van de mantra’s, concentratieoefeningen door innerlijke visualisatie, rituele bewegingen (de mudra’s) en het gebruik van gebedsinstrumenten (gebedsmolens en vlaggen). Het bewaart ook de verering van een massa bodhisattva’s. Een bodhisattva is een boeddhistische heilige zou je kunnen zeggen, een wijze die ‘ontwaakt’ is voor de leegheid van alle dingen en die alle dualiteit voorbij is, ook die van de persoonlijke relaties. Hij bekommert zich niet alleen voor zijn eigen bevrijding, maar hij wil ook bevrijding brengen aan de anderen. Zo verschijnt het begrip van ‘universeel mededogen’. In bepaalde stromingen van het boeddhisme gaat dat mededogen zich ontwikkelen tot een leer van overdracht van verdiensten. De gewone mens die zich niet op zijn eentje kan redden, kan een beroep doen op de bodhisattva waarvan hij de verdiensten aanroept om bevrijd te worden van zijn karma. Het moet wel gezegd dat deze leer mijlenver verwijderd is van de leer van de historische Boeddha. De Daila Lama zou een emanatie zijn van Chenrezi, de bodhisattva van het oneindige mededogen en de beschermer van Tibet.
Het is belangrijk te benadrukken dat de term ‘mededogen’ in de context van het boeddhisme een andere houding aanduidt dan die van het christendom. Het mededogen van de bodisattva is slechts de bekommernis van het Al ten opzichte van elk van zijn samengestelde delen die nog in de onwetendheid verkeren. Bovendien, hoe zou het ‘ik’, dat slechts een illusie is voor het harde leven en de oorzaak van zoveel lijden, het voorwerp kunnen zijn van een waarachtige medelijdende liefde? En ten slotte, hoe zou men kunnen ‘beminnen’ als het ‘ik’ niet meer bestaat?? Wij voelen wel aan dat dit mededogen van de bodisattva, hoe eerbiedwaardig het ook is, niet veel gemeen heeft met het mededogen, het medelijden van Christus. Christus is mens geworden zoals wij om onze menselijke situatie op te nemen tot in het lijden en de dood, de uiterste consequentie van de zonde. Zo biedt Hij ons de deelname aan zijn leven van Verrezene aan. Het mededogen van Jezus is reëel: Hij lijdt met ons en voor ons, en biedt ons de verdiensten van zijn lijden aan om het Liefdesverbond te herstellen dat wij door de zonde verbroken hadden. Jezus Christus is niet gekomen om de menselijke soort te redden, maar iedere mens in het bijzonder, zonder er een te vergeten. Elke mens is voor Hem uniek, drager van een naam, van een gelaat, van een verhaal dat Hij kent. ‘Zo kostbaar zijt gij in mijn ogen, zo waardevol: Ik heb u lief’ lezen we bij Jesaja (43, 4). En aan elke individuele persoon biedt de Heer zijn barmhartigheid aan als een uitnodiging om de weg terug te vinden, de weg van het goddelijk kindschap waarvan wij door de zonde zijn afgedwaald.
Tot daar het Tibetaans boeddhisme.
Nu enkele woorden over het zenboeddhisme. Zen is in China ontstaan tegen het einde van de 7de eeuw uit de ontmoeting tussen Mahayana, een beweging die in het begin van onze tijdrekening ontstaan is in de schoot van het boeddhisme, en de wijsheid van de tao. Het ch’an-boeddhisme, een woord afgeleid uit het Sanskriet dhyana dat meditatie betekent, ontwikkelde zich in Japan vanaf de 12de eeuw onder de naam zen. In deze boeddhistische stroming leeft de overtuiging dat ieder van ons zijn eigen boeddha-natuur kan bereiken, die ons eigen is, maar bedolven ligt in het diepste van onze onwetendheid. Dat gebeurt door een plotse, directe, intuïtieve bewustwording. Het is helemaal niet nodig een beroep te doen op heilige teksten, praktijken of riten. Het volstaat’ prajna’ op te wekken, de transcendentale wijsheid die sluimert in de diepten van ieder mens. Er zijn 2 belangrijke scholen waarvan de methoden uiteenlopend zijn.
De eerste school van het zenboeddhisme is de rinzai. De rinzai legt de klemtoon op het plotse karakter van de verlichting, satori genaamd. Het bevrijdend klikmoment kan verwekt worden door de confrontatie met een koan. Het gaat om een onsamenhangende, korte fase die het verstand wil destabiliseren zodat de geest toegang kan krijgen tot een intuïtie die van een andere orde is en waartoe het verstand een hinderpaal vormt. De koans kunnen kreten, tussenwerpsels of gebaren zijn, of zelfs onverwachte of onbegrijpelijke slagen.
De Soto, de 2de school van het zenboeddhisme biedt een zachtere methode aan. Zijn doelstelling is niet de plotse verlichting, maar het progressief realiseren van de satori door de praktijk van het zazen. Zazen is een vorm van meditatie. Het is een vrij rustige, zittende houding die men bereikt onder de begeleiding van een meester, een sensei, en dit volgens nauwgezette voorbereidingen en rituelen. Zelf heb ik geruime tijd zazen beoefend ergens in een dojo in Antwerpen. Mijn liefde voor zazen was ontstaan tijdens een lang verblijf in Japan. Dankzij een studiebeurs heb ik er kunnen kennismaken met deze vorm van boeddhisme. In mijn vrije tijd ging ik vaak tempels opzoeken die aan de rand van de steden, in de bergen gelegen zijn. De stilte is er indrukwekkend en ik hield er erg van. Deze originele vorm van zenboeddhisme kent tegenwoordig in elke regio van het land centra of dojo’s. Een dojo is niet zomaar een sportzaal. Het is een speciale plaats of ruimte, waar je door oefening jezelf kan ontplooien. Letterlijk betekent dojo: plaats van de “Weg”. Welke “Weg” men ook bewandelt, dit kan zazen zijn of aikido, of judo of de weg van de thee zijn, wanneer men regelmatig oefent, zal deze “Weg” leiden tot zelfontplooiing. Een dojo is dus niet alleen een plaats voor lichamelijke oefeningen maar ook voor zazen. Zazen wordt dus vaak gecombineerd met lichaamsoefeningen. Ze zijn allebei even belangrijk.
Zazen wordt tegenwoordig wel vaker in kloosters aangeboden. Maar kan het eigenlijk wel geïntegreerd worden in een christelijk leven? Zou Jezus vergeten zijn om ons zazen te leren of een of andere techniek? Zou het probleem niet eerder bij onszelf liggen die niet echt hebben leren bidden? Of die niet meer tevreden zijn met een sober en arm geloofsleven? Misschien kan ik het nog op een meer provocerende manier verwoorden: is Jezus ons niet meer genoeg? Zegt de vriendschap met Jezus ons nog zo weinig dat we een religieuze ervaring verkiezen die op het eerste zicht meer voldoening geeft? Of zoeken we misschien een manier om te ontsnappen aan de zuiverende nacht van ons geloof? De heiligen hebben hun toevlucht niet tot dergelijke technieken genomen. Zij hebben alles gezet op de Christus van de evangelies, zonder gebruik te maken van technieken die Jezus niet heeft aanbevolen. Het was omdat Christus alleen hen genoeg was dat de H. Geest zijn verlossend werk in hen kon voltrekken.
- Het is hier wellicht op zijn plaats om enkele woorden te zeggen over de christelijke meditatie,ook wel mantrameditatie genoemd, waarvan de grote inspirator John Main is. John Main had tijdens zijn verblijf in Maleisië kennis gemaakt met een Hindoe-monnik en van hem het mediteren door het eenvoudig herhalen van een mantra geleerd. Toen hij later benedictijn werd en deze methode van mediteren in zijn christelijk gebed wilde integreren, kwam er veel tegenstand vanuit zijn gemeenschap. Later vond hij toch een brug tussen Oost en West in de geschriften van de H. Cassianus en wist hij zijn medebroeders daarvan te overtuigen. In 1975 heeft John Main zijn eerste centrum voor christelijke meditatie geopend in een abdij in Londen. Ondertussen zijn er wereldwijd een 2000-tal groepen die wekelijks samenkomen voor hun meditatie. Tegenwoordig is Laurence Freeman hun geestelijk leider.
Volgens John Main gaat het bij de christelijke meditatie om een weg naar de stilte via een mantra. Meditatie is de kunst van gerichte aandacht via een mantra. De mantra die gebruikt wordt, is ‘maranatha’ = kom Heer. Het komt erop neer deze mantra voortdurend te blijven herhalen, onafhankelijk van wat er je overkomt, tot hij in je ware Zelf genesteld is. Het doel van de meditatie, nog steeds volgens John Main, is een volledige bewustwording van wie we zijn en waar we zijn. Het ware Zelf moet bekrachtigd worden in de meditatie.
Het valt op dat de techniek van de meditatie heel erg gelijkt op die van de Oosterse meditaties. Zelfs het woordgebruik is sterk gelijkend. Wel wordt het een en ander christelijk geduid, en wordt de meditatie gezien als een weg naar ontmoeting met de Ander. De vraag is of het volstaat om een hindoe mantra te vervangen door een christelijk, Aramees woord, Maranatha, om te kunnen spreken van waarachtig christelijk gebed? En wat met de sereniteit die op deze weg wordt beleefd? Is het werkelijk de vrucht van het christelijk gebed, het gebed van rust zoals bv Teresa van Avila dit beschrijft, of is het eerder een gevolg van de techniek van de meditatie? Persoonlijk merk ik ook weinig warmte in deze techniek. Het is absoluut noodzakelijk dat je steeds dezelfde mantra herhaalt. Het lijkt een voorwaarde te zijn om op deze weg vooruit te kunnen komen. Hoe anders is het aspiratief gebed van bv de karmeltraditie, waarvan het doel trouwens is: uit jezelf weggerukt te worden om voor altijd thuis te komen in de Liefde van de Drie-ene God. Aan het begin van het stil of inwendig gebed nodig je eerst de H. Geest uit die je a.h.w. bekwaam maakt om de Heer te ontmoeten. Want uit onszelf zijn we niet eens in staat om te bidden. Je plaatst je bewust in de tegenwoordigheid van de Drie-ene God terwijl je bv een woord van liefde uitspreekt. Dit helpt om bewust aanwezig te blijven, want onze gedachten slaan voortdurend op hol. Het geliefde gebed van Thérèse van Lisieux was: Jezus, ik bemin U. Het is belangrijk je hart te mogen en te kunnen uitspreken al naargelang de toestand waarin je je bevindt. Dat is toch normaal in een vriendschaps- of liefdesrelatie. Het kan ook zijn dat je de Heer om hulp vraagt: Heer, haast U mij te helpen. Of je bent door vreugde overstelpt, en spreekt ze uit in een korte lofprijzing: Heer, ik loof en prijs U. Of je bidt met de woorden van Teresa van Avila: voor U ben ik gemaakt, Heer. Wat wilt U met mij doen? Aspiraties, vroeger ook schietgebeden genoemd, zijn er evenveel als er toestanden van ons hart zijn.
En wat dan met het Jezusgebed uit de Orthodoxe Kerk? Is dat dan niet zoiets als een mantra? Het moet onderlijnd worden dat de waarde van repetitieve gebeden niet voortkomt uit haar mechanische formulering – zoals dat lijkt in de christelijke meditatie – maar uit de relatie met Diegene waarnaar het gebed gericht is. Anders gezegd, het is de intentie van het hart waarmee we ons schietgebed uitspreken, de liefde die we leggen in elk van onze schietgebeden, die zijn gebruik in een christelijke context rechtvaardigt. Ik wil het nog duidelijker zeggen: als we een christelijk woord of gebed gebruiken als techniek lopen we het risico ons doel te missen en terecht te komen in een bewustzijnstoestand die niets meer te maken heeft met het christelijke gebed. Theofaan de kluizenaar onderlijnt dat het Jezusgebed geen talisman is; heel zijn waarde komt voort uit de diepe eenheid van onze geest en ons hart met de Heer, een eenheid die tot stand komt door een liefdevolle herhaling van zijn heilige Naam, en uitgesproken in diep geloof.
Het lijkt me een goed idee om in een latere uitzending eens uitgebreid te spreken over het christelijk innerlijk of inwendig gebed. Want ik heb al heel vaak ervaren dat heel veel christenen dit gebed helemaal niet kennen. Ik ben er zeker van dat wie eenmaal het christelijk mystiek gebed heeft leren kennen, nooit meer terug wil naar de een of andere technische vorm van meditatie.
Ik heb daarstraks ook even enkele gevechtssporten zoals aikido en judo aangehaald. Deze gevechtssporten beogen een harmonisatie van interne energieën door een geheel van bewegingen die verondersteld worden ons te richten en af te stemmen op kosmische energieën. Op zich is er hiermee geen probleem voor ons geloofsleven. Maar alleen op voorwaarde dat we tegelijkertijd ook niet de onderliggende filosofie meekrijgen en die in ons leven gaan integreren. En dat is niet zo gemakkelijk, want veel van die gevechtssporten maken deel uit van een “levenskunst” die ongemerkt en in kleine dosissen bij de beoefenaar ervan kan binnenkomen. Het is trouwens heel normaal dat het aanleren van bepaalde technieken onze interesse opwekt voor de filosofie waarvan zij een uitdrukking zijn. En daarin precies ligt het gevaar voor verwarring. Soms kan men dergelijke sporten ook alleen maar ten volle begrijpen vanuit hun filosofische en religieuze context die niet compatibel is met het christelijk geloof. Toch is het mogelijk gevechtssporten te scheiden van deze filosofische horizon – denk maar aan judo die een olympische sport geworden is. Maar die scheiding blijft artificieel. Daarom is het belangrijk dat ieder die aan gevechtssporten doet zich in eer en geweten de vraag stelt of zijn sport hem of haar al dan niet van Christus verwijdert. Bij de minste aarzeling zou hij of zij de moed moeten hebben om ermee te stoppen om het enige noodzakelijke, Jezus Christus, niet te verliezen.
Ik wil ook nog even iets zeggen over karma en reïncarnatie. Het zijn termen uit het hindoeïsme en het boeddhisme, ook uit het Westers esoterisme. Maar veel christenen lijken ze tegenwoordig te hebben geadopteerd. Zulke mensen denken meestal dat reïncarnatie iets positiefs is. Waarschijnlijk weten ze niet dat reïncarnatie een fatalistische opvatting van het Oosten is waarbij de Samsara – de cyclus van wedergeboorte waarvan het karma de motor is – beschouwd wordt als een pijnlijke noodzaak waaraan men met alle middelen probeert te ontsnappen. Het is trouwens frappant vast te stellen dat, in tegenstelling tot het Oosten, het Westerse esoterisme een mogelijke regressie van de ene incarnatie naar de andere ontkent. Volgens hen zou de evolutie van een individu altijd in stijgende lijn gaan. Ik wil daar niet verder op ingaan, maar het is duidelijk dat de reïncarnatie zich ontwikkelt tegen de achtergrond van de wet van het karma volgens dewelke iedereen de volledige schuld die hij door zijn daden heeft opgestapeld moet betalen. En dit volgens de kosmische wet of Dharma. Anders gezegd de mens moet zichzelf helemaal alleen redden. De opvatting van overdracht van verdiensten door een botisattva is een opvatting van latere datum, post-christelijk; ze is afwezig in het hindoeïsme en in het primitief boeddhisme.
Zulk een ‘zelfredding’ is ondenkbaar in het joods-christelijk perspectief. En wel door de aard zelf van de zonde: de zonde is niet het gevolg van een inbreuk tegen de wet, maar wel van een breuk met het Verbond van een persoonlijke God. Enkel een daad vanuit Den Hoge, nl het herstel van de relatie van God met de zondige mens, kan de afgedwaalde redden. Enkel in het licht van de H. Geest , dat wil zeggen in de ervaring van Gods Barmhartigheid, kunnen we onze zonden onder ogen zien, die ons niet alleen belemmerd hebben om God te zien, maar die ons eveneens verhinderd hebben onze droevige status van gewonde menselijkheid te zien. Er is natuurlijk de vraag: hoe weten wij dat deze opvatting met de waarheid strookt? Sommige mensen beweren zelfs dat er in de Bijbel bevestigingen voor het concept van de reïncarnatie terug te vinden zijn. Dergelijke mensen kennen meestal de Bijbel niet; echte exegeten vinden geen argumenten terug voor deze visie. De Kerkvaders en het Magisterium hebben herhaalde malen deze z.g. bevestigingen voor de reïncarnatie bestudeerd. Het gaat in wezen om een oude gnostische theorie die het esoterisme heeft overgenomen, maar die niet gefundeerd is. Volgens bepaalde esoterische stromingen zou Jezus plaatsvervangend de gevolgen van onze negatieve daden van onze voorbije levens op zich genomen hebben om ons te bevrijden van de noodzaak tot reïncarnatie. Maar het gaat hier om een herinterpretatie van de Evangelies die helemaal niet overeenkomt met de bedoelingen van de Schrift. In die visie zou Jezus niet gekomen zijn om ons een nieuw leven te schenken, een leven dat bovennatuurlijk en goddelijk is, maar om onze schulden te betalen om ons toegang te geven tot de volle fusie met de energieën van deze natuurlijke wereld. Wij zijn hier heel ver verwijderd van het mysterie van de verlossende menswording van Jezus! In dit mysterie gaat het om een mysterieuze uitwisseling waarin God mens geworden is opdat de mens het goddelijk leven zou kunnen ontvangen in een éénwording van liefde. Jezus neemt niet ons slecht karma op zich, maar wel onze zonden; dat wil zeggen onze verwijdering van God als gevolg van onze breuk met het Liefdesverbond van God. Het liefdesoffer van Christus compenseert overvloedig al onze weigeringen om te beminnen en de dodelijke haat van mensen. En Jezus, Emmanuel, God-met-ons, komt opnieuw nabij om zijn liefde aan te bieden aan ieder die ze niet weigert.
- In dit laatste deel, en als verdere bespreking van het boeddhisme, wil ik graag paus Johannes Paulus II aan het woord laten om ons te helpen onderscheiden hoe wij als christenen het beste met het boeddhistisch aanbod omgaan. Inspiratie heb ik gevonden in het boek ‘Over de drempel van de hoop’. Dit boek is in 1994 ontstaan naar aanleiding van een gesprek van Vittorio Messori met Paus Johannes Paulus II. Ik geef hier een exacte en volledige weergave van dit gesprek weer.
Het is belangrijk om speciale aandacht te schenken aan het Boeddhisme, dat in zeker opzicht, precies als het christendom, een godsdienst van redding is. Maar er moet meteen bij gezegd worden dat de heilsleer van het Boeddhisme en die van het christendom, om het zo maar eens te zeggen, elkaars tegenpolen zijn. De reddingsleer van het Boeddhisme is een negatieve reddingsleer.
De door Boeddha ervaren ‘verlichting’ laat zich herleiden tot de overtuiging dat de wereld slecht is, dat zij de bron is van kwaad en lijden voor de mens. Om zich van dat kwaad te bevrijden moet men zich bevrijden van de wereld, moet men de banden verbreken die de mens binden aan de uitwendige realiteit, de banden die in onze menselijke constitutie bestaan, in onze ziel en in ons lichaam. Hoe meer wij ons van dergelijke banden bevrijden, des te onverschilliger worden wij voor alles wat er in de wereld is, des te meer bevrijden wij ons van het lijden, dat wil zeggen van het kwaad dat uit de wereld voortkomt. Naderen wij zo tot God? In de door Boeddha doorgegeven ‘verlichting’ wordt daarover niet gesproken. Het Boeddhisme is in belangrijke mate een systeem ‘zonder God’. In dat systeem bevrijdt de mens zich niet van het kwaad door het goede, dat van God komt; hij bevrijdt zich alleen via de onthechting van de wereld die slecht is. De volheid van die onthechting is niet de vereniging met God, maar het zogenaamde nirwana of satori, een staat van volmaakte onverschilligheid met betrekking tot de wereld. Zich redden wil vooral zeggen zich bevrijden van het kwaad door zich onverschillig te maken voor de wereld die de bron van het kwaad is. Dat is het hoogtepunt van het geestelijk proces. Soms probeert men op dit punt, onterecht, een verbinding te maken met de christelijke mystici zoals Eckhart, Ruusbroeck, Teresa van Avila of Johannes van het Kruis. Maar wanneer Johannes van het Kruis in zijn ‘Bestijging van de Berg Karmel’ en de ‘Donkere Nacht’ spreekt van behoefte aan zuivering, van onthechting van de wereld der zintuigen, ziet hij die onthechting absoluut niet als doel op zichzelf. ‘Om te bereiken wat je nu niet geniet, moet je voorbijgaan aan de plaats waar niets te genieten valt. Om te komen tot wat je niet weet, moet je voorbijgaan aan waar niets te weten valt. Om in bezit te komen van wat je niet hebt, moet je voorbijgaan aan waar niets te hebben is.’ Deze klassieke teksten van Johannes van het Kruis worden in het Aziatische Oosten soms uitgelegd als een erkenning van de ascetische methoden die eigen zijn aan het Oosten. Maar de kerkleraar spreekt niet over de onthechting van de wereld zonder meer; hij spreekt over de onthechting van de wereld om zich te verenigen met datgene wat buiten de wereld is en dan gaat het niet over het nirwana, maar over een persoonlijke God! En de vereniging met Hem voltrekt zich niet alleen langs de weg van de zuivering, maar langs die van de Liefde. De Karmelitaanse mystiek begint op het punt waarop de gedachten van Boeddha en zijn richtlijnen voor het geestelijk leven ophouden. In de actieve en passieve zuivering van de menselijke ziel, in die specifieke nachten van de zintuigen en van de geest, ziet Johannes van het Kruis allereerst de noodzakelijke voorbereiding opdat de ziel van de mens doordrongen kan worden van die levende liefdesvlam. En zo luidt ook de titel van zijn voornaamste werk: Levende Vlam van Liefde.
Zo is er dus een essentieel verschil, hoewel er ook overeenkomstige aspecten zijn. De christelijke mystiek van alle tijden – te beginnen met het tijdvak van de kerkvaders in het Oosten en Westen, via de grote theologen van de scholastiek, zoals Thomas van Aquino en de mystici van Noord-Europa, tot aan de karmelieten – komt niet voort uit een zuiver negatieve ‘verlichting’. Dat wil zeggen een verlichting die de mens bewust maakt van het kwaad dat gelegen is in het gehecht zijn aan de wereld door middel van de zintuigen, het verstand en de geest. De christelijke mystiek komt daarentegen voort uit de openbaring van de levende God. Deze God stelt zich open voor vereniging met de mens en wekt in hem de mogelijkheid zich met Hem te verenigen, vooral door de zogenaamde theologische deugden: het geloof, de hoop en bovenal de liefde.
De christelijke mystiek van alle eeuwen tot aan onze tijd – en ook de mystiek van die bijzondere, actieve mannen als Vincentius a Paulo, Don Bosco en Maximiliaan Kolbe – heeft het christendom gebouwd, en zij bouwt het nog steeds op wat het als het meest wezenlijke nodig heeft. Zij bouwt ook de kerk als gemeenschap van geloof, hoop en liefde. Zij bouwt ook de beschaving, in het bijzonder de Westerse beschaving die getekend is door een positieve instelling ten opzichte van de wereld en zich ontwikkeld heeft dankzij de resultaten van wetenschap en techniek, twee takken van kennis die geworteld zijn in de wijsgerige traditie van het antieke Griekenland en in de joods-christelijke Openbaring. De waarheid over God-schepper van de wereld, en over Christus haar Verlosser, is een sterke kracht die tot een positieve houding ten opzichte van de schepping inspireert; eveneens is zij een constante uitdaging om zich in te zetten voor een verbetering en vervolmaking van die schepping.
Het tweede Vaticaans Concilie heeft deze waarheid uitvoerig bevestigd: het toegeven aan een negatieve houding jegens de wereld in de overtuiging dat deze voor de mens slechts bron van lijden is en dat men zich dus van haar moet distantiëren, is niet alleen negatief omdat het eenzijdig is, maar ook omdat het fundamenteel ingaat tegen de ontwikkeling van de mens en de wereld, die de Schepper de mens gegeven en toevertrouwd heeft als opdracht.
Wij lezen in ‘Gaudium et Spes’: De wereld die het concilie voor ogen staat is die van de mensen, van de gehele mensenfamilie met het geheel van aardse dingen waarbinnen zij leeft; de wereld die het toneel is van de geschiedenis van het mensdom en de tekenen vertoont van haar inspanningen, van haar nederlagen en haar overwinningen; de wereld waarvan de christenen geloven dat zij geschapen is en in stand gehouden wordt door de liefde van de Schepper, de wereld die wel onder de slavernij van de zonde gesteld is, maar door de gekruisigde en verrezen Christus met de nederlaag van de Boze Geest is bevrijd en bestemd om naar goddelijk bestel zich te verbeteren en te komen tot haar eigen voltooiing. Deze woorden maken duidelijk hoe er tussen de godsdiensten van het Verre Oosten, in het bijzonder het boeddhisme, en het christendom een wezenlijk verschil bestaat in wereldbeschouwing. De wereld is voor de christen schepping van God, verlost door Christus. In de wereld ontmoet de mens God: daarom voelt hij geen behoefte om zo’n volstrekte onthechting te beoefenen om zichzelf terug te vinden in de diepte van zijn intieme mysterie. Voor het christendom heeft het geen zin te spreken over de wereld als een ‘radicaal’ kwaad, omdat aan het begin van de weg die zij gaat zich God de Schepper bevindt die zijn eigen schepping liefheeft, een God ‘die zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven opdat ieder die in Hem gelooft niet sterft, maar eeuwig leven heeft.’
Het is dus niet misplaatst om die christenen die zich met enthousiasme openstellen voor zekere gedachten, afkomstig uit de religieuze tradities van het Verre Oosten, bijvoorbeeld inzake technieken en methoden van meditatie en ascese, te waarschuwen. In bepaalde kringen zijn zij een modeverschijnsel geworden, dat kritiekloos wordt overgenomen. Men moet eerst heel goed zijn eigen geestelijk erfgoed leren kennen en dan pas erover nadenken of het juist is zich luchthartig bij die stromingen aan te sluiten. Ik moet hier verwijzen naar het korte, maar belangrijke document van de Congregatie voor de geloofsleer ‘Over enkele aspecten van de christelijke meditatie’ (15 oktober 1989). Daarin vindt men een exact antwoord op de vraag ‘of en hoe’ het christelijk gebed’ verrijkt kan worden met meditatie-methoden die ontstaan zijn in de context van verschillende godsdiensten en culturen.’
Tot zover paus Johannes Paulus II!
Helemaal in de lijn van Johannes Paulus II wil ik graag afsluiten met de beroemde woorden van de grote karmelietes en kerklerares Teresa van Avila. Zij maakt ons opnieuw attent op het enige wezenlijke!
Laat niets je verwarren
Niets je verschrikken
Alles gaat voorbij
God verandert niet
Geduld overwint alles
Wie op God vertrouwt
Zal niets ontbreken
God alleen is genoeg!
Indien u vragen hebt of wilt reageren op deze uitzending: mail naar [email protected] of bel naar 016/41 47 47
Bronnen voor deze conferentie:
- ‘De verboden ervaring’ van Joseph-Marie Verlinde
- ‘100 questions sur les nouvelles religiosités’ van Joseph-Marie Verlinde
- ‘Op de drempel van de Hoop’ van paus Johannes Paulus II
- ‘Van woord naar stilte’ van John Main